4. Les 25 - KABELBREUK
 
Doel van de oefening: checken of er goed gereageerd wordt op een onverwachte kabelbreuk. De instructeur trekt het zweefvliegtuig onder 150 m van de kabel en verwacht de volgende reactie: 
  1. Direct de neus onder de horizon brengen, duidelijk wat meer dan in de normale vliegstand en wachten tot je  landingssnelheid hebt;
  2. BOKS volledig afmaken (vooral ‘kleppen in de lock’ checken) en de trim op landingssnelheid;
  3. Bij kabelbreuk op lage hoogte: rechtuit landen. Bij kabelbreuk op grotere hoogte: de hoogte checken en boven de 80 m of 100 m een verkort circuit vliegen (80 m of 100 m is afhankelijk van de plaatselijke situatie, dit wordt bij de briefing vermeld).

WAT ALS...

Denk voor elke start altijd: 'Wat als de lierstart afgebroken wordt. Waar is ruimte om te landen?" Door je voor te bereiden op het onverwachte, kun je de juiste beslissing nemen en adequaat reageren als de lierkracht wegvalt. Dat kan verschillende oorzaken hebben, zoals een breukstukbreuk, een kabel die knapt of het uitvallen van de liermotor.

Tijdens de opleiding oefen je verschillende kabelbreuken. In het begin zal je instructeur je briefen en laten zien wat je moet doen. Later, als je meer ervaring hebt, zal hij tijdens de start onverwacht aan de ontkoppelknop trekken om een kabelbreuk te simuleren. Hij doet dit om te kijken of je daar goed op reageert.

Bij een kabelbreuk merk je duidelijk dat de trekkracht van de lierkabel verdwenen is. Een motorstoring waarbij de lier niet voldoende vermogen levert is moeilijker te herkennen. Zorg er altijd voor dat je de vliegsnelheid tijdens de start goed in de gaten houdt, zodat je zonder vertraging kunt reageren op het wegvallen van de kabelkracht.

 Kabelbreuk
 
Elke solovlieger maakt wel eens een breukstukbreuk of een kabelbreuk mee. Daarom beoefenen we deze oefening altijd voor de eerste solovlucht. Bij kabelbreuk onder de 100 m (of onder de 80 m) land je rechtuit (bijv. in het lierpad) en daarboven vlieg je een verkort circuit (zie tekening). Meestal land je op de startplaats. Mocht blijken dat je niet hoog genoeg zit om via een verkort circuit op de startplaats te landen, dan draai je eerder in en land je tussen de startplaats en de lier.
Voor elke vlucht, zeker op een onbekend vliegveld, moet je even kijken waar je, voor het geval dat je een kabelbreuk krijgt, ruimte hebt om te landen.
Zeg bij elke vlucht: ‘Honderd meter of tachtig meter verkort circuit’ (waardoor je beslist hebt om nu bij kabelbreuk een verkort circuit te vliegen). Die hoogte moet je schatten, want de hoogtemeter loopt achter, geeft na de start pas na een poosje de juiste hoogte aan. Vergeet bij een kabelbreuk niet om te ontkoppelen, want anders is het mogelijk dat je met een stuk kabel rondvliegt. 
 
  1. Kabelbreuk op ± 50 m: Knuppel naar voren, wachten tot je landingssnelheid hebt, ondertussen BOKS afmaken en landen in of naast het lierpad.
  2. Kabelbreuk op ± 90 m: Knuppel naar voren, wachten tot je landingssnelheid hebt, ondertussen BOKS afmaken en kijken of er voldoende ruimte is om rechtuit te landen. Is dat niet het geval dan een aangepast circuit maken.
  3. Kabelbreuk op ±140 m: Knuppel naar voren, wachten tot je landingssnelheid hebt, ondertussen BOKS afmaken en een verkort circuit maken. 
 
KAPINSTALLATIE
Op de lier zit een kapinstallatie. Als de kabel bij het ontkoppelen niet los van de haak komt, kapt de lierman de kabel. Je vliegt dan ruime cirkels boven een open gedeelte van het veld en landt met een stuk kabel aan het toestel. Door het gewicht van de kabel moet je zo’n 20 km/u sneller vliegen. Zo’n kapinstallatie is een veiligheidsmaatregel voor iets dat gelukkig bijna nooit voorkomt.