4. 28 VLIEGTUIG-EVALUATIE PROGRAMMA
 
  • Neem ruim de tijd om een ander type zweefvliegtuig goed te leren kennen.
  • Lees altijd eerst het vlieghandboek.
  • Neem na enkele starts het vliegtuig-evaluatie programma door.
Hoe leer je een nieuw toestel kennen?
Tijdens je zweefvliegcarrière zul je geregeld overgelest worden op een nieuw toestel. Neem er ruimschoots de tijd voor. Als je voor het eerst in een nieuw toestel vliegt moet je het vlieghandboek van het toestel kennen. Dit geeft je alle noodzakelijke informatie over de mogelijkheden en beperkingen van het zweefvlieg-tuig. Wie het nog niet kent moet de eerste start uitstellen. Ga ook ruim van te voren eens in in het toestel zitten. Stel de rugleuning e.d. af op je lengte. Bekijk waar alle bedieningshendels en knoppen zitten. Raak vertrouwt met het nieuwe type.
 
Voor je de eerste start maakt, wordt je overgelest door een instructeur. Hij geeft je een briefing waarin hij je wijst op de vliegeigenschappen van dit vliegtuig. Na enkele starts zul je je helemaal thuis voelen. Dan wordt het tijd om het vliegtuig-evaluatie programma door te nemen. Het vliegtuig-evaluatie programma gaat ervan uit dat als je je toestel heel goed kent, je de minste kans loopt op een gevaarlijk ongeval. Het is een oefenprogramma speciaal bedoeld voor gebruik bij het overlessen naar en leren kennen van een nieuw type zweefvliegtuig. Je leert hoe het vliegtuig reageert in normale en abnormale vliegomstandigheden. De oefeningen richten zich vooral op vliegeigenschappen die voor de veiligheid van belang zijn. Het zijn allemaal bekende oefeningen die je in de opleiding gehad hebt.
 
In een thermiekvlucht van één uur kan het hele programma goed afgewerkt worden. Het overzicht op de volgende bladzijde laat het samengevatte programma zien. Wanneer je dit kopieert kun je het mee naar het veld nemen. De beschrijving is hier en daar wat cryptisch, daarom wordt op de pagina erna bij iedere oefening beschreven wat de achtergrond is, aangevuld met enkele tips voor de uitvoering. 

1. Langzaam en snel vliegen
  • Trim bij 100 km/h Ga naar 80 km/h en stabiliseer trekkracht?  groot - matig – klein rolroerkracht?   groot - matig – klein
  • Ga naar 160 km/h en stabiliseer drukkracht?   groot - matig – klein
  • Trim en stabiliseer rolroer stuurkracht? groot - matig – klein
2. Steile bocht
  • Trim toestel in rechtlijnige vlucht bij normale snelheid voor steile bocht,    90 - 110 km/h
  • Maak steile bocht met ongeveer 60 graden helling.  trekkracht?      groot - matig – klein
 3. Gedrag met los stuur
  • Trim toestel bij 100 km/h
  • Verminder snelheid tot 85 km/h en   stabiliseer
  • Laat stuurknuppel los voor ongeveer 1 minuut en corrigeer helling en richting  voorzichtig met het richtingsroer.
  • Wat zijn de maximum en minimum snelheden?
  • Worden variaties groter?
 
4a. Overtrek rechtuit
  • Trim toestel bij 90 km/h
  • Verminder snelheid geleidelijk (per seconde 2 km/h eraf) tot stuurknuppel in de aanslag, of tot toestel wegvalt.
  • Hoe reageert het toestel?
  • Wat is de minimum snelheid?
  • Zakvlucht mogelijk?
4b. Overtrek in bocht links en rechts
  • Maak bocht van 30 graden en trim.
  • Verminder snelheid met 2 km/h per seconde.
  • Hoe reageert het toestel?
  • Wat is de minimum snelheid?
  • Kun je vliegen met knuppel in aanslag?
  • Wegvallen over een vleugel?   
  • Hoogteverlies?
4c. Overtrek in schuivende bochten
  • Maak bocht van 30 graden en trim.
  • Schuif met meer dan half voeten (neus binnenkant bocht).
  • Verminder de snelheid met 2 km/h per seconde.
  • Hoe reageert het toestel?
  • Kun je vliegen met de stuurknuppel in de aanslag?
  • Zo ja, wat gebeurt er bij flinke rolroeruitslagen?
5. Configuratieveranderingen
  • Stabiliseer bij landingssnelheid en trim.
  • Laat de stuurknuppel los en trek remkleppen.
  • Hoe reageert het toestel? (neusstand)
6a. Slippen
  • Stabiliseer bij landingssnelheid en trim.
  • Maak een slip met vol richtingsroer.
  • Hoe verandert de stuurknuppelstand? Veel trekken - matig – weinig
  • Kun je de stuurknuppel helemaal achterin halen?
  • Blijft het richtingsroer plakken?
  • Haal het toestel uit de slip
  • Hoe reageert het toestel?
  • Wat gebeurt er met de snelheid?
6b. Slippen met kleppen uit
  • Stabiliseer bij landingssnelheid en trim.
  • Maak een slip met vol richtingsroer.
  • Hoe verandert de stuurknuppelstand?   Veel trekken - matig – weinig
  • Kun je de stuurknuppel helemaal achterin halen?
  • Blijft het richtingsroer plakken?
  • Haal het toestel uit de slip
  • Hoe reageert het toestel? Snelheid?
7. Extra oefeningen voor toestellen met  flaps
Overtrekproeven uitvoeren met flaps in de:
  • thermiekstand
  • landingsstand
  • Configuratieverandering
  • als oefening 5, flaps van 0 naar landingsstand
  • flaps bijtrekken van steeksnelheid naar thermieksnelheid
  • de stand van het toestel in een zeer langzame schuivende boch
  • flaps bijtrekken van thermiekstand naar landingsstand in langzame schuivende bocht.
 
1. Langzaam en snel vliegen
Dit zeer eenvoudige onderdeel is bedoeld om gevoel te krijgen voor de stuurkrachten. Is gebruik van de trim belangrijk (grote stuurkrachten)? Of zijn de krachten juist heel klein en zul je dus niet voelen dat je met veel lagere of juist hogere snelheid vliegt. De uitvoering spreekt voor zich.
 
2. De steile bocht
Ook deze oefening richt zich op stuurkrachten. Hoe hard moet je trekken in de bocht. Zijn de trekkrachten klein dan zul je gemakkelijk, zonder het te merken, de snelheid weg kunnen trekken om zo in een overtrekkende bocht te geraken. Maak bij de uitvoering een mooie stabiele steile bocht. Pas dan laat de stuurkracht zich goed inschatten.
 
3. Gedrag met los stuur
Normaal gesproken vlieg je altijd met de hand aan de stuurknuppel. Maar wat zou er gebeuren als je tijdens een overlandvlucht de kaart moet hervouwen. Bij deze oefening blijkt dat, mits goed afgetrimd, het toestel heel rustig door vliegt en de stampbewegingen gelijk blijven (indifferent) of zelfs uitdempen (stabiel). Deze oefening vraagt om tamelijk rustige lucht.
 
4a. Overtrek rechtuit
Dit is de overtrek zoals iedereen hem meestal uitvoert. Het is van belang dat het afnemen van de snelheid heel langzaam gebeurt. Pas dan is goed waar te nemen of het vliegtuig trilt, week wordt en in een zakvlucht te brengen is. Enkele herhalingen van de overtrek zijn meestal noodzakelijk om alle verschijnselen goed op te kunnen merken.
 
4b. Overtrek in bochten
Is het toestel bij de overtrek rechtuit al kritiek, dan is de kans groot dat vanuit de bocht afglijden over de binnenvleugel plaatsvindt. Anderzijds is een heel goedige kist in een bocht moeilijker te overtrekken omdat het hoogteroer eerder tegen de aanslag zit. Het gewicht van de vlieger heeft hier grote invloed op de eigenschappen van het toestel. Laat ook bij deze oefening de snelheid heel langzaam afnemen.  Aansluitend is het natuurlijk ook interessant te kijken wat er in een meer dynamische situatie gebeurt.
 
4c. Overtrek in schuivende bochten (asymmetrische overtrek)
Deze oefening is de meest belangrijke van de hele lijst. Je merkt hoe het toestel reageert als je zonder helling en met veel voeten een bocht probeert te maken. Sommige zweefvliegtuigen laten slechts met moeite zien wat er bij zo'n overtrek kan gebeuren. Anderen vallen juist zeer venijnig weg. Vraag voor je hieraan begint aan de instructeur hoe de oefening het best uit te voeren is en welke eigenschappen je mag verwachten.
 
5. Configuratieveranderingen
Flaps en remkleppen hebben meestal effect op de neusstand. Normaal heb je dat niet in de gaten, omdat je de eventuele afwijkingen in neusstand automatisch corrigeert. Maar als je je aandacht bij andere zaken hebt (buitenlanding), dan let je misschien niet op standsveranderingen, tenzij je weet dat ze komen!!
 
6a. Slippen
Bij het behalen van het zweefvliegbewijs heb je laten zien dat je de kunst van het slippen meester bent. Maar nieuwe toestellen nieuwe eigenschappen. Dus loont het de moeite deze techniek op een nieuw toestel weer uit te proberen. Enkele kisten laten zich amper slippen omdat de stuurknuppel onmiddellijk tegen de achterste aanslag staat. Bij andere toestellen blijft het richtingsroer vanzelf geheel uitgeslagen staan. Het belangrijkste facet is de neusstand en dus de snelheid bij het rechtleggen uit de slip. Neemt de snelheid sterk toe, dan is dat een belangrijk punt om rekening mee te houden. Voer deze oefening uit op grotere hoogte. Ga pas slippen in de landing als je hebt uitgeprobeerd hoe het vliegtuig reageert.
 
6b. Slippen met kleppen uit
Slippen is eigenlijk alleen zinvol voor gebruik als noodmaatregel bij de landing in het geval dat de remkleppen onvoldoende daalhoek leveren. In die situatie zul je natuurlijk slippen met kleppen vol uit. Denk hierbij aan een buitenlanding met rugwind of verkeerde circuitkeuze. In zo'n stress-situatie kun je alleen zinvol gebruik maken van slippen met kleppen als je deze figuur echt goed onder de knie hebt. De meeste toestellen vliegen in deze situatie beduidend anders dan in de gewone slip. Deze oefening is dus voor alle overlandvliegers een must.
 
7. Extra oefeningen voor toestellen met flaps
De overtrekoefeningen worden gedaan bij die flapstanden, waarmee je in normaal gebruik langzaam vliegt: thermiekstand en landingsstand(en). Het veranderen van flapstanden bij lage snelheden in (schuivende)  bochten is een extra gevarenpunt. Bij sommige toestellen kun je  door vliegend bij de overtreksnelheid flaps te trekken zodanig de binnenvleugel laten wegvallen, dat het toestel tot in  rugvlucht draait (ASW-20). Wat de gevolgen zijn als dit gebeurt in de laatste bocht naar final behoeft geen nadere uitleg.  Het onderzoeken van deze eigenschappen is niet zo eenvoudig, maar na een half uurtje proberen heb je beslist een veel beter gevoel voor de  overtrekeigenschappen van de kist. Daardoor is de kans groot dat je een onbedoelde overtrek herkent en tijdig kunt corrigeren.