- Let op de windzak om te zien hoeveel crosswind er staat en om de windsterkte te schatten.
- Kijk naar zweefvliegtuigen die voor jou starten om te beoordelen hoeveel je in de start moet opsturen.
Bij het rollen over de grond (2):
- Het weerhaaneffect met het voetenstuur tegengaan;
- Vleugels horizontaal houden.
Op enige hoogte (3):
- Geleidelijk beginnen met opsturen;
- Opsturen met voldoende dwarshelling en slipvrij.
Boven de 50 m begin je geleidelijk met opsturen door met stuurknuppel en voeten een uitslag tegen de wind in te geven. Het draadje moet recht blijven. Je vliegt ook nu weer slipvrij. De vleugel aan de kant van de wind is iets lager. Het is moeilijk om de drift tijdens een start precies in te schatten. Soms kan het helpen om op een wolk voor je te richten. Voor het opsturen zijn geen grote dwarshellingshoeken of grote besturingsbewegingen nodig, maar het moet wel worden volgehouden totdat de start is voltooid. Als je de ‘BOKS-checks’ doet, neem je die dwarshelling weer terug.
