4. Les 16 - SLEEPSTART MET ZIJWIND

Voor de start: 

  1. Trim voor neutraal.
  2. Veld vrij en checken windrichting;
  3. Voldoende afstand tot obstakels.

Tijdens het rollen: 

  1. Vleugels horizontaal houden en propwash opvangen;
  2. Op het hoofdwiel balanceren;
  3. Het weerhaaneffect opvangen; 
  4. Ontkoppelen als het zweefvliegtuig uitbreekt.

Slepen mag op militaire velden alleen als de windsnelheid lager is dan 20 knopen. Bij dwarswind ligt de limiet veel lager, omdat het sleepvliegtuig en het zweefvliegtuig veel hinder ondervinden van zijwind. Bij slepen met zijwind moet je rekening houden met het weerhaaneffect en dat je weggezet wordt achter het sleepvliegtuig zodra je loskomt.

VOOR DE START
Controleer voor je instapt of het zweefvliegtuig precies goed in de startrichting achter het sleepvliegtuig staat. De cockpitcheck doe je met de cockpitchecklist die voor in het vliegtuig ligt. Dan berg je die op en concentreer je op: ‘Veld vrij en windrichting’. Bij een sleepstart is dit extra belangrijk. Zijn er geen obstakels? Is er voldoende ruimte als de combinatie sleepvliegtuig en zweefvliegtuig na het loskomen wordt weggezet door de wind?

WAT ALS DE START AFGEBROKEN WORDT....

  1. Bij het rollen over de baan: sleepvliegtuig naar links, zweefvliegtuig naar rechts;
  2. Onder de 75 m een landing tegen de windrichting in.

Denk voor de start altijd even aan ‘Wat Als’. Wat doe je als het sleepvliegtuig de start afbreekt (sleepvliegtuig naar links en zweefvliegtuig naar rechts). Wat als de start onder de 75 meter wordt afgebroken (landen in de windrichting).

WEERHAANEFFECT (1)
Tijdens het rollen over de grond moet je rekening houden met het weerhaaneffect. De wind oefent van opzij een kracht uit op het verticale kielvlak en probeert de neus van het vliegtuig in de wind te draaien. 

Je kunt dit voorkomen door een grote richtingsroeruitslag ‘tegen’ te geven. Bijvoorbeeld alls de wind van links komt, dan moet je het rechter richtingsroer gebruiken als je over de grond rolt. Je moet al 'voeten tegen' gebruiken vóór het vliegtuig begint te rollen, om te voorkomen dat je in de wind draait. Het kan dus zijn dat je bijvoorbeeld rechts voeten geeft en de stuurknuppel naar links moet bewegen om de vleugels horizontaal te houden. Opstijgen met gekruiste roeren is geen probleem.

‘WEGGEZET NA LOSKOMEN’ (2) EN OPSTUREN (3)
Het zweefvliegtuig komt eerst ‘los’ terwijl het sleepvliegtuig nog over de baan rolt. De dwarswind verplaatst dan het zweefvliegtuig opzij. De vlieger van het zweefvliegtuig dient dan zoveel op te sturen dat zijn positie midden boven de baan blijft. De neus van het zweefvliegtuig wijst dus in de richting van de zijwind naast het sleepvliegtuig. Opsturen laag bij de grond moet voorzichtig gebeuren, want de tip mag de grond beslist niet raken (3). Dus opsturen met het richtingsroer en weinig helling.

SLEEPVLIEGTUIG VLIEGT (4)
Wanneer ook het sleepvliegtuig vliegt en je vrij van obstakels bent, kan het zweefvliegtuig weer recht achter het sleepvliegtuig positie kiezen. De combinatie sleepvliegtuig en zweefvliegtuig stuurt dan als één geheel op (4).