4.13 DAGELIJKSE INSPECTIE
- Aan het begin van de vliegdag en na elke montage wordt de dagelijkse inspectie verricht
- De dagelijkse inspectie wordt door een zweefvliegbewijshouder (iemand met een LAPL(S) of SPL) uitgevoerd en door hem afgetekend in het journaal (vliegtuiglogboek)
- Laat na montage van een zweefvliegtuig, als dat kan, een andere zweefvliegbewijshouder de dagelijkse inspectie uitvoeren.
- Lees in het journaal of er bij de vorige inspectie opmerkingen staan en controleer of de geldigheidsduur van de ARC (Airworthines Review Certificate) niet is verlopen.
- Controleer de aanwezigheid van het vliegtuighandboek met geldig BvI, BvL, verzekeringsbewijs en BAR.
- Open de cockpitkap en controleer de ophanging en de sluiting, check of de kap schoon is en geen beschadigingen bevat (beginnende barsten moeten afgeboord zijn). Controleer de cockpit op lossen voorwerpen. Maak een rondje door de cockpit. Zijn de hoofdbouten juist geplaatst en geborgd? Is de accu goed vastgezet. De aansluitingen van de roeren controleer je door te zien en te voelen of ze goed zijn aangesloten. Hotelierkoppelingen moeten deugdelijk geborgd zijn. Je controleert hotelierkoppelingen door er even 5 kg (50 N) dwarskracht op uit te oefenen. Bij aansluitingen met borgingsbussen die aangedraaid moeten worden (zoals bijvoorbeeld bij de LS4) moet je zien en voelen of ze goed (en de goede kant uit) zijn aangedraaid. Controleer de riemen op bevestiging en conditie. Controleer de pedalen en stuurorganen op conditie en volledige uitslagen. De remkleppen op volledig opengaan en goed sluiten (locken). Controleer de werking van de trim door deze naar voren en achteren te doen. Staan de instrumenten op nul? Staat de radio op het juiste kanaal en staat het volume goed? Controleer dit door een radiocheck. Controleer of de transponder aan staat en op code 7000. Bij de verdere controle heb je hulp nodig van een collega zweefvlieger.
- Controleer of de ontkoppelhaak volledig open gaat en of de veiligheidsring naar achteren wil bewegen en controleer de onderkant van de romp op beschadigingen.
- Controleer de rem, de wieldeurtjes en de conditie van de band en de bandenspanning.
- Controleer het neuswiel en knijp erin om de spanning te controleren.
- Laat iemand aan de ontkoppelhaak trekken en controleer of de sleephaak volledig open gaat.
- De helper opent de remkleppen. Controleer de remklepbak: zitten alle moeren op de bouten, geen voorwerpen of water in de remklepbak? Gaan de remkleppen normaal open en dicht en sluiten ze na het locken goed.
- Bij het uiteinde van de vleugel til je deze omhoog en bekijk je de vleugelonderkant op beschadigingen.
- Houd het rolroer neutraal en kijk of het dan ook bij de andere vleugel neutraal staat. Vraag de helper om het rolroer omhoog te doen en daar te houden. Dan controleer je, door druk op het rolroer uit te oefenen, of het rolroer goed aangesloten is en niet teveel speling heeft. Nu doet de helper het rolroer naar beneden en vervolgens controleer je ook weer vastzitten en speling.
- Vervolgens controleer je het staartwiel op conditie en spanning.
- Bij het richtingroer controleer je volledige uitslag, conditie van de aansluiting van de richtingroerkabels bij het richtingsroer.
- Het stabilo controleer je op goed vastzitten door er tussen duim en wijsvinger enige kracht op uit te oefenen. Het hoogteroer beweeg je omhoog en omlaag en je controleert de aansluiting. Vervolgens houdt de helper de stuurknuppel vast terwijl je enige druk uitoefent om te voelen of het hoogteroer goed aangesloten is en niet teveel speling heeft.
- Bij de staart controleer je of de TE-buis geplaatst is en of er een stukje tape op de aansluiting van de buis in de romp zit.
- Controleer deze remkleppen zoals beschreven bij punt 6.
- Ook hier controleer je het rolroer zoals je dat bij de andere vleugel deed.
- Til deze vleugel omhoog en controleer hier weer de onderkant van de vleugel en de romp op beschadigingen en de vleugel op speling.
- Sluit beide kappen en controleer de aansluitingen waarmee de kappen in de romp zitten op scheuren.